Weest u dan volmaakt

Published augustus 29, 2015 by

Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is (Matt.5:48).

Iedere eerlijke en van zichzelf bewuste persoon zal bij het lezen van deze woorden van de Here Jezus onmiddellijk denken, dat het onmogelijk is om volmaakt te zijn zoals de Vader. Als God volmaaktheid van mensen eist, dan zal niemand het halen, denk je dan. Maar de Here Jezus vraagt toch niet het onmogelijke van ons? Duidelijk is, dat volmaaktheid niet hetzelfde is als zondeloosheid. Anders zou de Here Jezus ons – enkele verzen verder – niet opdragen te bidden: Vergeef ons onze schulden (Matt.6:12). Bij voorkeur zoeken we de oorzaak van ons probleem bij een ander. Is het wel goed vertaald?

De Schrift is de openbaring van God Zelf, waarin Hij Zijn wil en hart aan Zijn volk openbaart. Als christenen in overeenstemming met de Schrift willen leven, dan streven ze eigenlijk naar Gods volmaaktheid. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt voor volmaaktheid (teleios, afgeleid van telos, einde, doel) is een vertaling van het Hebreeuwse tāmîm (bijv. Deut.18:13), dat rijpheid en volwassenheid in het geloof, in trouw en overgave aan de Heer betekent. Het duidt iets aan dat een doel bereikt heeft en waaraan niets meer ontbreekt. Het kan gezegd worden van personen die in een bepaald opzicht volledig ontwikkeld en volleerd, geestelijk volwassen, dus volmaakt, volkomen zijn.

De Here God, die zichzelf aan Abraham presenteert als de Almachtige en hem daarin de garantie geeft dat Hij zijn belofte zal vervullen, vraagt ook iets van Abraham: wandel voor mijn aangezicht en wees onberispelijk (Gen.17:1). Het Hebreeuwse tāmîm is hier vertaald met onberispelijk. Jij moet wandelen voor mijn aangezicht, zegt God, dat wil zeggen: je moet je er in heel je doen en laten van bewust zijn dat je op Mij betrokken bent. Wandelen voor Gods aangezicht is leven in het bewustzijn dat je bestaan in het teken van God staat, dat Hij een claim op je heeft. Het is wandelen in zijn wegen, in zijn inzettingen. Het is een leven waarin je er blijk van geeft, dat Hij het centrum van je bestaan is en dat je in alles door Hem beheerst wordt. En daarin moet je onberispelijk zijn, voegt de Here God eraan toe.

De vertaling ‘onberispelijk’ zet ons voor we er erg in hebben op het verkeerde been. In ons Nederlands taalgebruik doet ‘onberispelijk’ namelijk aan perfectionisme denken, evenals het woord ‘volmaakt’. Op iemand die onberispelijk, volmaakt is, valt niets aan te merken. Hij kan op geen enkele fout of misstap betrapt worden. Maar dat is de bedoeling van het Hebreeuwse woord tāmîm helemaal niet. Dat wordt zomaar duidelijk als we ons realiseren, dat de Schrift dit woord ook in verband met David gebruikt.

Iedereen weet – en God nog beter dan wij – dat David heel wat op zijn kerfstok had. En toch gebruikt de Schrift, dus de HERE, dat woord in verband met Davids leven. Het wordt misschien wat duidelijker, als we bij dat woord denken aan onze levenskoers. Als die koers goed is, ben je in bijbelse zin onberispelijk. Dan bevind je je op de goede weg. Natuurlijk kun je op die weg wel mis stappen of struikelen en zelfs vallen – en dat is erg genoeg – maar als je dan weer overeind krabbelt, ben je nog wel steeds op de goede weg. Daar gaat het om.

Ik kan het ook nog op een andere manier verduidelijken. In Davids geval gebruikt de HERE dat woord onberispelijk, volkomen, in verband met zijn hart. Hij heeft in volkomenheid van hart gewandeld, zegt de HERE (1Kon.9:4). Dat wil zeggen: zijn hart was niet gespleten, niet verdeeld. Precies zo vraagt de HERE een onverdeeld, een volkomen hart van ons. En daarom bidt David: verenig mijn hart om uw naam te vrezen (Ps. 86:11).

Met andere woorden: laat er geen tweespalt in mijn hart zijn. Laat het niet zo zijn, dat een deel van mijn hart wel ontzag en respect voor U heeft en op U georiënteerd is en een ander deel niet. Laat ik niet op twee wegen tegelijk lopen. Een slag om de arm houden is een typisch menselijk gedragspatroon. Wij geven ons niet zo gauw volkomen, niet aan andere mensen en ook niet aan God.

We bouwen graag wat reserve in. Dan zijn we wel bereid een stuk van onszelf aan God te geven, misschien zelfs wel een groot stuk, maar een deel willen we toch voor onszelf houden. Daar willen we zelf zeggenschap over blijven houden. Maar zo wil Ik je niet, zegt God door Zijn Woord. Ik wil je niet voor een deel maar helemaal, volkomen. Het gaat in de verhouding tot God om geloof en een onverdeeld hart. Dan ben je een man of vrouw uit één stuk, zoals de Here God onverdeeld is. Volmaakt, volkomen, onberispelijk: het zijn allemaal woorden die verwijzen naar dat ene, ongedeelde hart.

Kees Langendijk