Omdat God zoveel van Zijn schepping houdt

Published april 10, 2013 by

De juiste geboortedatum van het Kind weten we niet precies, al zijn er nog zoveel pogingen ondernomen om die te achterhalen. Wel weten we dat Zijn komst het kantelpunt in de wereldgeschiedenis betekende. De tijd brak in tweeën. Sindsdien spreken we immers van vóór en ná Christus. Alles draait om Hem. Aan Hem hebben allen die in Hem geloven het leven te danken. Het ééuwige leven welteverstaan! Hij kwam niet op aarde om een gezellig familiefeest in te stellen dat wij kerstfeest noemen, maar om ons van de eeuwige dood te redden. Dat deed Hij ongevraagd en onverwacht. Evenwel niet onaangekondigd. Dat gebeurde reeds lang van tevoren en werd vaak herhaald, maar slechts weinigen leefden nog in die verwachting toen het zover was. Hij kwam. Gods plannen falen nooit.

Er wordt wel eens gezegd dat de dood bij het leven hoort, maar niets is minder waar. De mens werd door God geschapen om eeuwig mét en vóór Hem te leven. Niet om dood te gaan. Geheel vrijwillig heeft Adam echter zijn Schepper verloochend. Door die zonde is de dood in de wereld gekomen. Of men dat wil geloven of niet, de feiten zijn niet te ontkennen. De dood waart rond. De wereld is aan het vergaan. En gelet op het gedrag van de mens zou het volkomen verdiend zijn als we aan ons lot waren overgelaten.

Maar in plaats van eeuwige verdoemenis die we verdienden, opende God ons de mogelijkheid van een weg terug. Wij zouden die uit onszelf nooit hebben kunnen bedenken. God kwam ons vrede bieden. Reikte ons als het ware de witte vlag. Naderde ons als het Kind in de kribbe. Hij, die ons geschapen heeft, is voor ons tot het uiterste gegaan. Zo lief had Hij zondaars, dat Hij Zijn leven voor hen gaf. Dat wil zeggen: voor óns, voor ú en míj toen wij nog Zijn vijanden waren. Dan moet zo Iemand wel ongelooflijk veel liefde tot Zijn beschikking hebben. En genade niet te vergeten. ‘God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende’, schreef Paulus later in 2 Korinthiërs 5:19.

Sprekend over de hemel en het werk dat Hij daarvoor kwam verrichten om hen de toegang daarvoor vrij te maken, gebruikte de Heiland woorden die de discipelen menigmaal in verwarring moeten hebben gebracht. Wat zullen zij als gelovige Joden bijvoorbeeld geschrokken zijn toen Hij hen leerde dat zij behalve in God ook in Hém moesten geloven. Een mens van vlees en bloed! Niet lang daarna zou Hij om dat getuigenis tot de kruisdood worden veroordeeld. Precies zoals Hij voorzegd had. Waarvoor Hij Zich als kind in de kribbe en als Man van smarten onder de mensen had begeven.

Zijn leerlingen zullen Hem ademloos hebben aangehoord toen Hij sprak: “Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen – anders zou Ik het u gezegd hebben – want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder om u tot Mij te nemen, opdat ook gij zijn moogt waar Ik ben. En waar Ik heenga, daarheen weet gij de weg” (Joh. 14:1-4).

Zij begrepen er niets van. “Thomas zeide tot Hem: Here, wij weten niet, waar Gij heengaat; hoe weten wij dan de weg?” (14:5). De raadsels werden voor Zijn volgelingen alleen maar groter. “Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij. Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien” (14:6-7). Over welke vader had Hij het dan? Had Hij de Farizeeën en Schriftgeleerden daar ook niet vaak mee in de war gebracht? “Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg” (14:8).

“Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken. Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is; of anders, gelooft om de werken zelf” (14:9-11).

De Bijbel vertelt ons de ongelofelijke geschiedenis van God, die in de gestalte van de mens op aarde kwam om bij de mensen te wonen en als mens de dood te sterven, om voor ons de straf op de zonde te dragen en ons zo te redden van de eeuwige dood die wij allen verdienden. De Bijbel is het enige boek op aarde dat ons precies beschrijft hoe het begonnen is, hoe het verder ging en hoe het gaan zal, tot aan de eeuwigheid toe. Het is het Boek dat zijn betrouwbaarheid heeft bewezen, niet alleen door de loop der geschiedenis te beschrijven, maar ook veel hoogtepunten daaruit honderden en zelfs duizenden jaren van te voren aan te kondigen. Ook de toestand in de eindtijd waarin we nu leven, alsmede de gebeurtenissen die ook thans nog in de toekomst liggen.

Zo weten we dat de Verlosser al direct na de zondeval door God beloofd werd en in de loop der eeuwen door Hem, via Zijn profeten, tot in detail werd omschreven. Een wonder op zich is het feit dat de Bijbel alle aanslagen die erop zijn gepleegd heeft overleefd. God heeft daar op wonderbaarlijke wijze voor gezorgd. Hij heeft Zijn Woord aan Zijn volk Israël toevertrouwd om het zuiver te bewaren. Die taak heeft het nauwgezet volbracht. Zo goed, dat toen het zover was, de doodsbange herders aan de engel die hen in het veld verscheen niet hoefden te vragen waar zij de stad van David konden vinden.

“En het geschiedde, toen de engelen van hen heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij dan naar Bethlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is bekendgemaakt” (Luc. 2:15). Wat zij beleefd hadden bood geen ruimte voor twijfel. Zij haastten zich om te gaan kijken. Niet om te controleren of het wel waar was, maar om dat Kind te ontmoeten. Zij zochten het en vonden het zoals hen verteld was. De voerbak met het levende brood. Later, toen het Kind een Man geworden was, klonk het getuigenis: “Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld” (Joh. 6:51).

In hun werkplunje, zo onfris als ze waren, met de schapenmest nog aan de sandalen, hebben de herders zich over de kribbe gebogen en het Kind mogen zien. De omgekeerde wereld. God die bereid was de minste te zijn om de mens te kunnen redden. Het zal de eerste keer in hun leven geweest zijn dat iemand zó naar hen heeft opgezien. Hadden zij ten volle beseft Wie zij aanschouwden, zij zouden vast en zeker sidderend zijn weggevlucht.

“Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.”
Het is niet waarschijnlijk dat de herders in hun gedachten zover zouden gaan dat het God zelf kon zijn die als de Verlosser op aarde kwam, ja, dat zij in de ontmoeting met het Kind de ogen van de Almachtige op zich gevestigd mochten zien. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 3:16).

U die dit leest, als u van die uitnodiging tot nu toe geen gebruik maakte, bedenk dan dat er geen andere weg is om vrede met God te vinden. Jezus neemt de zondaars aan! Er wordt ons niet gevraagd dat te ‘snappen’, maar om dat te gelóven. En spoedig zullen wij Hem zien.

J.J.Frinsel (Overgenomen uit het Zoeklicht, nr. 25/26 van 20 december 2008)