Ik sprak nooit de naam van Jezus uit

Published april 10, 2013 by

Radiotoespraak van Rebecca de Graaf-van Gelder (1907-1995).
In het archief van Israël en de Bijbel werd de volgende radiotoespraak van Rebecca de Graaf-van Gelder uit 1971 gevonden. ‘Tante Rebecca’, zoals ze door velen tot haar dood liefdevol werd genoemd. Onder hen waren ook veel predikanten, die graag van haar leerden over haar visie op Israël en de relatie tussen gelovigen uit de Joden en uit de heidenen. In de jaren 70 schreef ze ook enkele artikelen voor Israël en de Bijbel.

Een Bijbel gevonden
Een joodse heer in Haifa, die evenals ik oorspronkelijk uit Den Haag kwam, vroeg mij eens: “U was toch van huis uit Joodse?” Ik keek hem verwonderd aan en zei: “Ik ben Joodse”. Ik weet wel wat hij bedoelde, namelijk dat ik door mijn geloof in Jezus, mijn Jood-zijn zou verloren hebben. Mijn ouders waren Joden en beide grootouders waren vrome Joden. Samen met mijn zus ging ik aan hun hand naar de sjoel (synagoge) in Den Haag en Leiden. Ik studeerde muziek aan het Koninklijk Conservatorium, haalde mijn diploma voor piano en ging toen het amusementsleven in. Door alles heen was het een leven van plezier, met de nodige ‘ups en downs’, totdat er iets gebeurde in 1932. We hadden een zaak in het centrum van Den Haag. Ik kwam graag bij onze buren, die ook een zaak hadden. Ze waren geen joden, maar wel echte gelovigen, die er ook naar leefden. Een keer vond ik achter in hun winkel een Bijbel. Ik had nog nooit in een Bijbel gelezen en sloeg ’toevallig’ Johannes 5:39 op, waar staat: “Onderzoekt de Schriften: want gij meent daarin het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen.” Daar spreekt Jezus tot ons, Joden. De naam Jezus had voor mij geen prettige klank; ik sprak die naam ook nooit uit. Die was voor de heidenen, niet voor ons. Maar ik werd mij ervan bewust dat ik ons eigen Oude Testament eigenlijk niet kende en dat uitgerekend die Jezus mij daarop attent had gemaakt. Ik besloot om de Bijbel te gaan lezen.

Het verbond door de kerk toegeëigend
Hoe vreemd de Bijbel ook voor me was, het boeide me wel. Het was zoals een Joodse schriftgeleerde in Jeruzalem me eens zei: “Wanneer wij de Bijbel pakken, dan pakt de Bijbel ons.” Er waren gedeelten waar ik niets van snapte, maar wat ik wel begreep, nam ik gretig in me op. Op de Joodse school in Den Haag had ik de geschiedenis van ons volk bestudeerd, maar wat ik nu ontdekte was: “Zo zegt de Heere, de God van Israël.” God ging door Zijn Woord tot mij spreken. Ik had het gevoel of ik ’thuis’ kwam en dat is ook zo. De Jood Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen: “Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk” (11:29). Onberouwelijk, daar komt God dus niet meer op terug, dat ligt vast! Heel duidelijk ontdekte ik in de vijf boeken van Mozes en de profeten, dat zij heenwijzen naar Iemand die na hen zou komen.

In Deuteronomium 18:18 staat: “Een Profeet zal ik hun verwekken uit het midden van hun broeders, als u: en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles, wat ik Hem gebieden zal.” In Micha 5:1 las ik: “En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.” Ik las bij de profeet Jeremia: “Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken” (31:31). Jeremia zorgt ervoor dat we ons onmogelijk kunnen vergissen op wie dit verbond van toepassing is. Hij zegt in het volgende vers: “Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren.” En dan gaat Jeremia uitleggen wat dit verbond inhoudt: “Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven: en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.”

Dus begreep ik dat het Nieuwe Verbond aan ons, Joden, gegeven is. Israël weet daar totaal geen raad mee. Maar dat ligt mijn inziens hoofdzakelijk aan de gelovigen onder de heidenen, die, met de terzijdestelling van Israël, eeuwenlang deze beloften zichzelf hebben toegeëigend. Paulus voorzag deze ontwikkeling en schreef daarom Romeinen 11. Nu kom ik op een gevoelig punt. Toen Jezus zei dat Hij niet was gekomen om de wet van Mozes te verbreken, maar om die te vervullen, was er een groot gedeelte van Israël dat niet geloofde. Het liep uit op de veroordeling van Jezus én de kruisiging! Maar sommigen Joden volgden Hem wel. Zij ontdekten in Zijn leven dat Zijn woorden geen loze kreten waren.

Israël zal Hem zien
Met de kruisiging van Jezus, ging de profetie van Jesaja 53 in vervulling. Toen ik in 1933 met al deze zaken worstelde, ben ik naar de opperrabbijn van Den Haag gegaan. Dat liep uit op een teleurstelling. Later had ik wel een fijn gesprek met een liberale Jood. Die zoeken tenminste niet alleen maar naar de letter! Deze man zei mij Jezus te zien als één van de grootste profeten van ons volk. Ik zei: “Wanneer die Jezus een groot profeet is en dingen zegt zoals: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” dan spreekt Hij of de waarheid, of Hij is een bedrieger en een fantast.” Ik mocht ontdekken dat Hij geen fantast is, maar alles heeft gedaan wat Hij gezegd heeft en daarom wil ik Hem volgen. Toen de Hogepriester Kajafas Hem zei: “Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God”, dan is Jezus’ antwoord duidelijk: “Gij hebt het gezegd” (Matt. 26:63). Dat God een Zoon heeft, bevestigt ook Psalm 2:7: “De HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.” Het is daarom zo Joods om in de Messias te geloven. Ik ben pas echt, vol Joods geworden toen Hij, de Messias, in mijn leven kwam.

In Zacharia 12:10 staat: “Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden.” Dit is een heerlijke belofte voor Israël, maar vervolgens staat er: “en zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben, (het doorsteken gebeurde op Golgotha) en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklacht over een enige zoon: en zij zullen over Hem bitter kermen, gelijk men bitter kermt over een eerstgeborene.” Dit laatste deel van de profetie moet nog in vervulling gaan, als Israël Hem zal zien!

Israël niet bij de kerk gekomen
De kerken doen over het algemeen alsof Israël bij hen moet komen. Maar Jafeth zal wonen in Sems tenten en niet andersom (zie Gen. 9:27). En dat heeft de geschiedenis ook bevestigd. In Handelingen 2 wordt de Heilige Geest uitgestort, zoals door ]oël 2:28-32 was voorzegd. Het waren allemaal Joden en Jodengenoten die op het Joodse Pinksterfeest naar Jeruzalem waren gekomen. De Heilige Geest viel niet op de heidenen. Dat gebeurde pas in Handelingen 10 bij Cornelius. Zijn Joodse medegelovigen roepen hem daarover eerst nog ter verantwoording. We lezen in Handelingen 10:45: “En de gelovigen, die uit de besnijdenis waren, zoveel als er met Petrus gekomen waren, ontzetten zich, dat de gave van de Heilige Geest ook op de heidenen uitgestort werd.” Vandaar dat Petrus in het volgende hoofdstuk hen alles over deze gebeurtenis moet uitleggen.

Israël tot zegen van de volken
Paulus zegt in Romeinen 11:25: “Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt, bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is.” Het andere deel, waar ik ook door Gods genade toe mag behoren, is gehoorzaam geworden. Wanneer wij dus over de Gemeente spreken dan is daar vanzelfsprekend dat gehoorzame deel van Israël bij. Wanneer in mijn lichaam iets ziek is, bijvoorbeeld mijn lever, dan ben ik helemaal ziek; maar wanneer die lever weer gezond wordt, dan ben ik weer helemaal gezond. Zonder het herstel van Israël is Gods heilswerk niet compleet. God geve dat we dit gaan zien en geen ‘sta in de weg’ zijn voor mijn Joodse broeders en zusters naar het vlees. Want de belofte voor de toekomst luidt: “Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven: en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn” (Jer. 31:33). Dan wordt Israël een zegen voor de volkeren zoals reeds aan Abraham was beloofd: “in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden” (Gen. 12:3). Het hart van Israël, Jeruzalem, is nu nog een lastige steen voor de volkeren (zie Zach. 12:3). Maar dat zal anders worden. Want eenmaal zal uit Sion de wet uitgaan en des HEEREN Woord vanuit Jeruzalem.

(Overgenomen uit iBmagazine van juli/augustus 2007)