De Here Jezus als oudste zoon.

Published maart 13, 2018 by

De Here Jezus als oudste zoon

We hebben weer het kerstfeest gevierd. Voor de zoveelste keer maar ieder jaar weer indrukwekkend. Zoals het prachtige lied zegt: “Hij kwam tot ons, heel gewoon, de Zoon van God als mensenzoon” (Opw.268).

Jezus werd geboren als eerste kind in het gezin van Jozef en Maria. Zijn vader en Zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd (Luc.2:33). Later kwamen er meer kinderen en werd Hij als oudste zoon de grote broer.
Over Zijn jeugd weten we weinig. Hoe keken bijvoorbeeld zijn jonge broertjes tegen Hem aan? Misschien hoopte Maria, of rekende zij er zelfs op gezien Zijn Goddelijke afkomst, dat Hij een goed voorbeeld voor de andere kinderen zou zijn. Maar soms liep het anders dan wij als mensen normaal en wenselijk vinden. Het paasfeest naderde; Jezus was twaalf. Het was een drukte van belang. Zoals gebruikelijk trokken hele families en dorpelingen gezamenlijk op om het paasfeest in Jeruzalem te vieren en de Here God aldaar met offers te eren. Het was een blij gebeuren, ook om mensen te zien die men alleen op zulke hoogtijdagen ontmoette. De volwassenen genoten van het contact met familieleden en bekenden. Het wemelde van de mensen en het krioelde van de kinderen die kwetterden als jonge vogels. Jozef en Maria zullen hun kinderen ongetwijfeld geleerd hebben niet te ver weg te gaan, bij hun ouders in de buurt te blijven. Maar in zo’n drukte verlies je ze weleens uit het oog. En gevaar van auto’s en ander verkeer, zoals in onze tijd, bestond nog niet. Toen Jozef en Maria met de rest van het reisgezelschap op de terugweg waren, was hun kind Jezus niet in hun nabijheid. Ach, wellicht was Hij elders in de groep met andere kinderen. Maar na een dag werden ze toch ongerust. Ze hadden Hem niet kunnen vinden en verontrust keerden ze terug naar Jeruzalem en zochten daar verder. Pas na drie dagen vonden zij Hem in de tempel, te midden van de leraren. Maria reageerde als een moeder: Kind, waarom heb Jij ons dit aangedaan? (Luc.2:48) Hij was bezig geweest met de dingen van Zijn hemelse Vader. Zij begrepen niet wat Hij precies bedoelde (luc.2:50). Wat hield dat in? Maar al was het verre van duidelijk, ze begrepen wellicht wel dat Hij, zoals Hij zei, bezig geweest was met de dingen van Zijn Vader. Maria bewaarde al Zijn woorden in haar hart (Luc.2:51). En de andere kinderen? Die begrepen er wellicht niets van. Als het hen was overkomen hadden ze mogelijk straf of op zijn minst een standje gekregen. Maar tegen Jezus traden zij niet op. Onbegrijpelijk. Hoe moeilijk moet dit alles voor Maria zijn geweest, met zoveel ‘waaroms’ in haar hart. De natuurlijke band tussen Hem en zijn moeder veranderde. Hij was niet langer het zoontje van Zijn moeder, maar ook in Zijn gedrag de Zoon van God (Joh.1:50). Maria moest leren op een andere manier naar Jezus te kijken, wat haar andere kinderen in eerste instantie niet lukte. Maria moest leren haar nog jonge zoon als Heer te zien.
De Here Jezus werd timmerman (Marc.6:3).

Omdat verreweg de meeste zonen uiteindelijk hetzelfde werk gingen doen als hun vader, ging de Joodse cultuur uit van het principe ‘zo vader, zo zoon’. Jezus ging daar ook van uit in de Bergrede: Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen [zonen] Gods genoemd worden’ (Matt.5:9). Het idee is dat God de ultieme, verheven Vredestichter is, en dat iedere vredestichter in dat opzicht op God lijkt en in die zin Gods ‘zoon’ is. Dus wanneer de Here Jezus zei dat Zijn ‘Vader’ ‘altijd werkt tot aan de dag van vandaag’ (Joh.5:17), dan beweerde Hij daar impliciet mee dat Hij Gods Zoon is en dat Hij het recht had om hetzelfde ‘werkschema’ te hebben als God.

Dus hier hebben we de Here Jezus die zei dat Hij het recht heeft om op de sabbat te werken omdat God zijn Vader is. Impliciet zei Hij daarmee dat Hij de Zoon is die in dit opzicht zijn Vader navolgt.

De kleine jongens werden groot. Het Loofhuttenfeest was aanstaande (Joh.7:2). Jezus’ broers spoorden Hem aan om naar Judea te gaan (Joh.7:3).

Ze wilden dat Hij Zijn werkterrein ging verleggen van Galilea, waar ze Hem het afgelopen halfjaar steeds bezig hadden gezien, naar daar waar de meeste discipelen van de Here Jezus zich bevonden of naar toe gingen (nl. bij en in Jeruzalem). Hier in Galilea hadden vele discipelen Hem verlaten (Joh.6:66). Ongetwijfeld waren er nog veel meer discipelen van Hem in Judea (vgl. Joh.3:26; 4:1), temeer nu iedereen optrok naar het feest. Ook die discipelen moeten zien wat Jezus allemaal doet; daarmee zal Hij volgens Zijn broers dan veel meer kunnen bereiken dan wanneer Hij in Galilea blijft rondtrekken.
De reden waarom Jezus’ broers Hem aanspoorden om naar Judea te gaan, is omdat ze een tegenstrijdigheid zagen in de manier waarop Hij bezig was, die ze niet konden rijmen en waarschijnlijk niet konden zetten (Joh.7:4). Zijn broers bemerkten dat Jezus steeds meer belangstelling trok door Zijn lering en Zijn daden. Zij interpreteerden dit zo, dat Jezus daarmee in de publiciteit trachtte te komen. Maar men kon naar hun mening niet aanspraak maken op publieke erkenning en tegelijk teruggetrokken leven. Galilea was immers een afgelegen gebied, een uithoek van het land, nu bovendien bijna ‘leeggelopen’.
De broers geloofden niet in Hem (Joh.7:5). Met de woorden van dit vers geeft Johannes de reden aan van de reactie van Jezus’ broers: zij geloofden niet in Jezus als Heer, in de zin zoals Hijzelf dat had uitgelegd (zie Joh.6:29,35,40,47). Hij was voor hen een broer met bijzondere gaven, meer niet. Zij waren niet uit op het stellen van hun vertrouwen in en het volgen van hun broer Jezus als de Zoon van God, maar op Zijn bekendheid en succes. Dit wellicht om daar zelf dan als nabije familie in te kunnen delen. Ze wilden wel ‘meeliften’ op het aanzien dat Hij door Zijn tekenen kreeg, maar hielden zich liever ver van Hem zodra Zijn verwerping in zicht kwam. Zij hadden wereldse verwachtingen, vanuit hun menselijk denken, zonder zich te richten op de dingen van de Geest (Joh.6:63).
Geloof ontstaat niet door bloedverwantschap of familierelatie. Een zevental maanden na dit gesprek zal blijken dat zij later wel in Hem zijn gaan geloven (zie bijv. Hand.1:14).

Joni Eareckson Tada schreef in haar boekje Bidden bij Bethesda, blz. 110-111:
Jezus laat zich niet intimideren door negatieve reacties. Hij laat zich geen moment afschrikken en gaat door met zijn werk. Heb jij weleens meegemaakt dat er over je geroddeld werd, of dat mensen je uit de weg gingen omdat je christen bent en daar openlijk voor uitkomt? Ooit gehad dat mensen achter je rug om over je praatten? Of dat ze je recht in je gezicht uitlachten omdat je over Jezus vertelde?
Is het voorgekomen dat je om die reden niet werd uitgenodigd voor een feestje, of niet mocht aanschuiven aan een tafel in de kantine? Trek het je niet aan. Het overkwam Jezus voortdurend toen Hij op aarde was. Laat je niet intimideren of afschrikken. Ga door met je werk, net als Jezus. Volg het voorbeeld van je Heer. Doe hetzelfde als wat Jezus deed. Zegen hen die je vervloeken, spreek goede woorden over hen en denk geen kwaad over hen. Iemand die je in gezelschap openlijk afwijst of bespot, let ondertussen misschien aandachtig op je reactie. Als het moment daar is, kan het maar zo zijn dat diegene naar jou toe komt om meer te horen.

Langendijk