Elimelech

Published januari 19, 2015 by

Ruth 1:1 “In de dagen dat de richters leiding gaven aan het volk, gebeurde het dat er hongersnood was in het land. Daarom ging een man uit Bethlehem in Juda op weg om als vreemdeling in de vlakten van Moab te verblijven, hij, zijn vrouw en zijn twee zonen.
:2 De naam van de man was Elimelech, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn twee zonen Machlon en Chiljon, Efrathieten uit Bethlehem in Juda. En zij kwamen in de vlakten van Moab en bleven daar.”

In de tijd van de richters ontmoeten we aan het begin van het boekje Ruth een man en vader met de naam Elimelech. De betekenis van zijn naam is: ‘mijn God is Koning’. Het is een schitterende naam. God is Koning. Hij regeert en zal Zijn almacht tonen in alle tijden. Daar getuigt heel de Schrift van. Door de kracht van Gods genade is er aan het hof van farao een Jozef, aan het hof van Achab een Obadja en aan het hof van Nebukadnezar een Daniël met zijn vrienden; ik noem slechts enkele mensen in het hol van de leeuw. En in de donkere dagen rond de geboorte van Christus ontmoeten we godvrezende mensen als Maria, Elizabeth, Simeon en Anna. Hoe kan dat? Elimelech, mijn God is Koning. Deze naam mag ook boven onze tijd staan. Deze naam is waar. En let dan ook op het bezittelijk voornaamwoord: mijn God is Koning. Zo persoonlijk mag dat vanuit de HEERE gezegd worden, want de HEERE zegt: ‘Ik ben de HEERE uw God! Ik wil je regeren. Ik wil Mijn troon in je hart oprichten. Israël kent in de tijd van de richters nog geen koning. Dat Elimelechs ouders hem juist deze naam hebben gegeven, heeft daardoor een nog diepere betekenis.

Het boekje Ruth begint ook met de mededeling dat er in de tijd van de richters ‘honger in het land’ is. Hoe kan dat? Op zichzelf is dit geen vraag na de zondeval, omdat vanwege onze zonde de aarde vervloekt werd. Maar honger in het beloofde land is iets anders. De HEERE heeft Israël toch beloofd dat het beloofde land zal overlopen van melk en honing? Hoe is het dan mogelijk dat er niet enkel een misoogst in de omgeving van Bethlehem is, maar honger in het hele land? Vergeet de HEERE Zijn beloften en Zijn verbond? Nee, Hij denkt er juist aan. De beloften van het beloofde land zijn niet onvoorwaardelijk geschonken. De HEERE belooft de overvloed juist op één voorwaarde: Israël moet Hem dienen naar Zijn Woord. Lees Deut.11:10-17 maar. Daar belooft de HEERE dat de regen overvloedig en de oogst geweldig zal zijn, als Israël Hem zal dienen. De HEERE waarschuwt hen echter ook dat Hij de hemel zal sluiten als zij Zijn toorn door afgoderij zullen opwekken. Op grond van Deut.28:15-23 worden hongersnoden in de Bijbel gezien als een oordeel van God (2Kon.8:1; Jer.14:13-18; Amos 4:6; Marc.13:8) ook al gaat het om een ‘natuurlijke’ oorzaak als droogte (Gen.41:27; 1Kon.18:2; 2Kon.8:1; Hand.11:28), ziekte, een sprinkhanenplaag (Amos 4:9-10) of een oorlog (2Kon.6:25; Jes.1:7). In Richteren zien we de zonde van het volk; hun volkomen falen in het bewaren van een nationaal getuigenis van de ene ware God, te midden van de duisternis van afgodendienst in Kanaän en de omringende landen. Moest God in Zijn rechtvaardige regering geen honger zenden, toen het volk van Hem afweek en andere goden diende? En moest Hij dit ook niet doen, opdat de gewetens wakker geschud werden en tot terugkeer gebracht? Als gevolg komt de tucht van God over hen. Daarom is er nu honger in het land Efratha. ‘Efratha’ betekent nota bene ‘vruchtbaarheid’. Daarom is er geen brood in Bethlehem, dat ‘broodhuis’ of ‘korenschuur’ betekent.

Wat zal Elimelech doen? Zal hij handelen in overeenstemming met het getuigenis, dat hij al zolang, zijn gehele leven, had afgelegd: Mijn God is Koning? Het blijkt, dat het wel een belijdenis was van de mond, maar geen werkelijkheid van het hart ! God zoekt naar de waarheid in het hart ! God had het land aan Zijn volk gegeven, opdat het daar voor altijd wonen zou. Elimelech vraagt niet naar de wil van de Heer. Hij vraagt niet naar de oorzaak van de honger. Hij vertrekt uit het broodhuis – de plaats van aanbidding en van ware vrucht. Elimelech is niet van plan in de vlakten van Moab te gaan wonen. Hij is niet van plan te leven als de Moabieten. Nee, hij gaat erheen om er als vreemdeling te verblijven. Maar kan je dat garanderen? De geschiedenis zal laten zien dat het heel anders loopt.

Is Moab een plaats waar je op godvrezende wijze je kinderen kunt laten opgroeien? Maar de kinderen moeten toch ook eten? Je bent toch verantwoordelijk voor je kinderen? Het is toch begrijpelijk wat Elimelech doet? Inderdaad, maar het misleidende is dat het begrijpelijke vaak zondig is en het zondige begrijpelijk. Ons verstand is verduisterd en daarom hebben we voortdurend de verlichting met de Heilige Geest nodig, terwijl het geloof het verstand te boven gaat. Elimelech is dus van plan om met zijn gezin alleen maar als vreemdeling te verkeren in het land van Moab. Maar wat pakt dat anders uit. Lees het slot van vers 2 maar: ‘En zij kwamen in de vlakten van Moab en bleven daar.’ In plaats van logeren wordt het een blijven. In plaats van het nietmeedoen, lees je straks dat zijn zonen er trouwen. Proef je de tegenstelling tussen Elimelechs mogelijk goede bedoelingen en de praktijk?

:3 “Elimelech, de man van Naomi, stierf, en zij bleef achter met haar twee zonen.”
Dat is wat. Elimelech sterft. Elimelech, de man die zelf voor zijn gezin wilde zorgen, de man die meende dat alleen hij zijn vrouw en kinderen brood kon geven. Het is één grote misrekening. Daar ligt hij, geveld door de roede van God. Elimelech ontliep de honger om de dood buiten de deur te houden, en nu komt de dood ineens te midden van alle overvloed.

:4 “Die namen voor zich Moabitische vrouwen. De naam van de ene was Orpa en de naam van de andere Ruth. En zij bleven daar ongeveer tien jaar. :5 En die twee, Machlon en Chiljon, stierven ook. Zo bleef de vrouw achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man.”
De slag van de roede wordt niet ter harte genomen. Naomi verstaat de stem van de roede niet. Wat erg, want nu is er geen terugkeer, maar gaat het juist verder. Haar beide zonen nemen zich Moabitische vrouwen. De jongens hebben geen enkel gevoel meer om aldaar als vreemdeling te verkeren. Gods bevel in Deut.7:3, dat ze geen huwelijksbanden met heidenen mogen aangaan en hun dochters niet mogen nemen voor hun zonen, klinkt voor hen als theorie. En dat terwijl de Thora Moabieten uitdrukkelijk weert uit de gemeente van de HEERE (Deut.23:3-6). Dat weten ze, maar ze halen hun schouders ervoor op. Dat is van vroeger. De vader zocht de dingen van de wereld; de zonen zoeken de wereld zelf.

‘En zij bleven daar ongeveer tien jaar.’
Wat erg, er komt geen keerpunt. Er komt zelfs geen nadenken als beide huwelijken kinderloos blijven. En dat terwijl de HEERE bij afdwalen niet alleen gesproken heeft over onvruchtbaarheid in de natuur, maar ook in de moederschoot (Deut.28:15-18). Wordt de kastijding ter harte genomen, dan komt er een keerpunt én bij ons én bij de HEERE. Er komt echter geen ommekeer. Naomi en haar jongens blijven in Moab. Er zit zelfs progressie in: ‘een man ging’ (vers 1), ‘bleven daar’ (vers 2) en dan: ‘bleven daar’ (vers 4) in de zin van ‘zich settelen’. De wortels groeien dieper en vaster.

De twee zonen van Naomi sterven. Dat betekent dat ze zonder ieder lichtpuntje is wat de toekomst betreft. Je ouders verbinden je met je wortels. Je man of vrouw verbindt je met het heden. Je kinderen en kleinkinderen verbinden je met de toekomst. Naomi heeft niets meer dan twee heidense schoondochters. Hoe zit het met ons? Ook wij belijden dat de Here Jezus onze koning is. Maar als moeilijkheid zich op moeilijkheid stapelt is de verleiding groot om een oogje dicht te knijpen, onze eigen weg te gaan om uit de moeilijkheden te komen en –
evenals Elimelech naar de bedoeling tijdelijk – dingen in ons leven toe te laten waarvan we diep in ons hart weten dat ze niet deugen. Dan blijken de omstandigheden te groot voor ons geloof. Hoewel we door het geloof gered zijn, falen we er in tijden van beproeving in door het geloof te wandelen. Maar onvoorziene omstandigheden doorkruisen veelal onze voornemens en de situatie wordt dan van kwaad tot erger. “Vertrouw op de HERE met uw ganse hart en steun op uw eigen inzicht niet” (Spr.3:5)

Kees Langendijk