Als een broeder iets tegen u heeft…

Published april 27, 2015 by

Opzettelijk doden is uiteraard een vreselijke zonde. Maar onterechte woede ook, want ook dat is in strijd met Gods opdracht om elkaar lief te hebben (Matt.5:21-22). Na de woorden in de genoemde verzen en in aansluiting daarop zegt de Here Jezus in de verzen 5:23 en 24: “Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.” Het altaar is het brandofferaltaar in de voorhof van de tempel in Jeruzalem.

Het was de plaats, waar de zonden werden vergeven en de relatie tussen God en mens hersteld werd. Maar verstoorde relaties kunnen onze verhouding met God belemmeren. We kunnen geen goede relatie met God hebben als we bewust een slechte relatie hebben met een medegelovige. Johannes schrijft: “Als iemand zou zeggen: Ik heb God lief, en hij zou zijn broeder haten, dan is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, hoe kan hij God liefhebben, Die hij niet gezien heeft (1Joh.4:20)?”

Het is niet mogelijk met het gebed om vergeving (de offergave) voor God te verschijnen, met God verzoend te worden, d.w.z. een goede relatie met de Heer te hebben, als we ons niet met onze naaste verzoenen. Voor Joodse gelovigen was het onderbreken van een offerhandeling ongeveer gelijk aan heiligschennis. Het onverzoend blijven met je naaste is een nog grotere heiligschennis, zegt Jezus in feite.

We kunnen ons moeilijk voorstellen dat Jezus het onderbreken van de offerhandeling (vs.5:24) letterlijk bedoeld heeft. Het heeft de Galilese hoorders beslist heel vreemd in de oren geklonken. Jezus zou dan bedoeld hebben dat zij in zo’n geval een reis van een aantal dagen terug naar Galilea moesten ondernemen om zich eerst met een broeder te verzoenen om vervolgens weer terug te reizen en te offeren in de tempel in Jeruzalem. We moeten deze woorden van Jezus dan ook eerder lezen als een hyperbool, een figuurlijke overdrijving (zoals bijv.: een zee van tranen). Maar de woorden geven wel de noodzaak aan om onmiddellijk tot actie over te gaan en van hoe groot belang de boodschap van verzoening met de naaste is.

Let op: de schuldvraag is niet aan de orde. Of een broeder terecht of onterecht iets tegen ons heeft doet niet ter zake. Als we iets tegen een broeder hebben dienen wij deze te vergeven, zelfs vóór hij ons om vergeving heeft gevraagd. Hierbij dienen wij te bedenken, dat de Here Jezus Zijn leven voor ons heeft gegeven vóór wij Hem om vergeving hebben gevraagd.

Als een broeder iets tegen ons heeft, en daar gaat dit vers over, zijn er twee mogelijkheden:
– Hij heeft terecht iets tegen ons. In dat geval dienen wij om vergeving te vragen.
– Hij heeft ten onrechte iets tegen ons. Mogelijk kunnen we dan de zaak uitleggen en is daarmee de boosheid weggenomen. Maar als dit niet lukt, dienen we ‘de onderste weg’ te gaan. In de gemeente van Christus behoren we ten opzichte van elkaar de gezindheid van Christus te vertonen. Die moet hierin zichtbaar worden, dat we niet ons eigen belang voorop stellen, maar het belang van anderen (Filip. 2:3 e.v.). Maar wie volhardt in een starre houding, zo van ‘ik heb niets verkeerd gedaan’, laat zich alleen maar drijven door zijn eigenbelang. Zo verbeter je de relatie niet en zo kan er alleen maar sprake zijn van een nederlaag. Ook al heb je gelijk, dan heb je nog verloren. Want je laat je niet leiden door broederliefde maar door je eigenbelang. En gemeten naar de maatstaf van Christus betekent dat een nederlaag. Het is veel beter om onrecht te verdragen. De onderste weg was ook de weg die de Here Jezus heeft onderwezen en die Hij Zelf is gegaan (Matt.5:39; 1 Petr.2:19 e.v.), en waarover ook Paulus uit eigen ervaring heeft gesproken (1Kor.4:12 e.v.).

Het voorgaande leert ons, dat zodra we weten dat er iets is tussen ons en een broeder is, het initiatief tot herstel van de relatie altijd van ons uit moet gaan en we niet moeten wachten tot de ander naar ons toekomt. Het maakt niet uit of wij degenen zijn die gezondigd hebben of dat er tegen ons gezondigd is: God verwacht van ons dat wij de eerste stap zetten.

We kunnen bij het voorgaande ook denken aan de woorden van de Here Jezus in Matt.5:9: “Zalig zijn de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen heten.”
Het Griekse woord, dat hier is vertaald met vredestichters, betekent letterlijk: vrededoeners. Ze zijn niet slechts lijdelijk vreedzaam, zoals de zachtmoedigen, die de vrede bewaren; zij zijn vreedzaam op actieve wijze door er naar te streven vrede te maken. De Here Jezus gaf ons het voorbeeld. Hij was degene die in de eerste plaats vrede en verzoening bewerkte met zijn eigen vijanden, zoals met u en mij (Kol.1:20). Als vredestichters zijn de gelovigen beelddragers van de Vader in de hemel die ‘God van de vrede’ wordt genoemd (Rom.15:33; 16:20; Filip.4:9; 1Tess.5:23; Hebr.13:20). Als je vrede maakt, dan lijk je dus een beetje op God, dan wordt er iets van Hem in jou zichtbaar. En daar gaat het telkens over in de Bergrede, over God in ons, die daar doet wat wij van onszelf niet goed kunnen. Bij de jaarwisseling zijn er broeders en zusters onder ons die goede voornemens hebben. Hebben ook wij – misschien al jaren – een relatie te verbeteren?

Volgen we de les en het voorbeeld van de Here Jezus ook op dit punt, waar misschien onze trots gekrenkt wordt? Of zijn we alleen Zijn navolgers daar waar het ons uitkomt?

Kees Langendijk